Is de beurscrash afgewend of staat erger nog voor de deur? We gaan na of de diepere oorzaken die tot de inzinking hebben geleid zijn verholpen. De fundamentele analyse die bankiers liever niet verklappen.
De kredietcrisis is een schoolvoorbeeld van waninvesteringen veroorzaakt door jarenlang laks monetair beleid, gekruid met politieke peptalk, sterk onderschatte inflatie, en door bankiers gecamoufleerde kredietrisico’s.
De Europese Centrale Bank (ECB) speelt een centrale rol in de ongebreidelde kredietexpansie. Ten behoeve van de achterblijvers in het Europees peloton heeft de ECB te lang een inflatoir lage rente gehandhaafd en geldgroei laten ontsporen.
Ontspoorde geldgroei in Europa en de VS
Bij de lancering van de Euro zijn de Eurolanden een dubbel monetair objectief overeengekomen om de financiële stabiliteit te waarborgen: een inflatiestreefdoel van 2%, en een jaarlijkse groei van de totale geldhoeveelheid M3 van ongeveer 4.5% als intermediaire doelstelling om deze inflatienorm te kunnen halen. Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt namelijk dat de groei van de geldhoeveelheid een vrij nauwkeurige voorspelling levert voor de inflatie drie jaar later, en dat begrenzing van de geldgroei tot 4,5% de inflatie tot ca 2% kan beperken.
Over de negen jaar van haar bestaan komt de ECB in de praktijk uit op een gemiddelde geldgroei op jaarbasis van meer dan 7%. Dit is méér dan de helft boven de vooropgestelde groeinorm. De inflatoire druk op de prijzen laat zich ook zonder complexe econometrische modellen op voorhand voorspellen.
Blijkbaar zit bij de ECB niemand nog om een procentje min of meer verlegen, en volgt hoeveelheid Euro’s in omloop een exponentiele groei sinds Trichet het roer overnam.
Inflatie schromelijk onderschat
Tegen alle economische logica in bleeft het ECB-inflatiecijfer lang rond de 2% hangen. Daarbij rijzen steeds meer twijfels over de representativiteit van de ECB-inflatiemaatstaf. Algemeen wordt aangenomen dat het ECB-inflatiecijfer (HICP) grof en systematisch de reële prijsstijgingen onderschat.
In Europa is het altijd al een heikel punt geweest of het indexcijfer representatief was voor de werkelijke kosten van levensonderhoud. De Europese overheden vonden wel altijd een goede reden om de snelst stijgende producten en “diensten” zoals olie, sigaretten en niet te vergeten belastingen uit de index te weren.
Daarbij komt dat het berekenen van een gemiddelde inflatie in Europa een bijna onmogelijke taak is. Daarbij vormt het wegen van het toenemend aandeel diensten in de familiebudgetten van differentieel verouderende bevolkingen en de weging van veranderende consumptiepatronen in de nog erg verschillend evoluerende economieën een quasi onoverkoombare moeilijkheid. Als gemiddelde verbergt het per definitie sowieso al veel grotere inflatiecijfers in enkele belangrijke Eurolanden.
Het ECB-inflatiecijfer houdt bovendien niet de minste rekening met de dalende kwaliteit van haar goederenkorf. De prijzen van de huidge laagkwalitatieve importartikelen worden vergeleken met hoogkwalitatieve lokale productie van weleer.
Maar veruit de belangrijkste kritiek op het ECB-inflatiecijfer is dat het enkel slaat op consumptieprijzen en geen rekening houdt met de explosieve prijsstijging van vastgoed en van investeringsgoederen in het algemeen. De vertekening daarvan is belangrijk omdat alleen al de hypothecaire afkorting voor het woonhuis veelal één derde van het Europees gezinsbudget opslorpt.
Daarnaast heeft het toenemend gebruik in de industrie van termijncontracten en optiecontracten de op ons afkomende schaarste aan grondstoffen lang verholen en prijsstijgingen uitgesteld. Al die financiële constructies hebben gemeen dat ze een virtueel aanbod van goederen creëren dat in realiteit (nog) niet bestaat, en waarvan de effectieve levering door geen enkele materiele waarborg is gegarandeerd. Daarbij zijn de tegenpartijen veelal dubieuze onbekenden die niet zelden opereren vanuit een of ander zolderkamertje. Dit virtueel aanbod heeft de prijzen lang kunnen drukken, en de op ons afkomende reële tekorten aan landbouwgrondstoffen, metalen en energie lang verborgen en de inflatiesprongen uitgesteld maar zeker niet afgelast.
M3-Geldgroeinorm overbodig?
Toch grijpt de banksector dit verdacht lage inflatiecijfer aan om de zin van de M3-geldgroeinorm te betwisten. Zo vraagt de doorgaans respectabele studiedienst van Goldman Sachs zich in een recente analyse ronduit af waarom de banksector zich nog langer door die hinderlijke M3-grens zou laten beperken als de inflatie toch laag blijft (The ECB and its Monetary Analysis, Goldman Sachs Economic Research). Laat de banksector toch vrij om geld te drukken zoveel ze nodig achten, en ja, waarom niet in de drukpersen niet wat sneller laten draaien? De economie kan er maar wel mee varen, zo beweren althans nog altijd sommige Keynesiaanse economisten. Zelfs de meest notoire Belgische economist en ooit nog ECB-presidentskandidaat Paul De Grauwe durft aan de meerwaarde van de M3-geldgroeinorm te twijfelen (Is Inflation Always and Everywhere a Monetary Phenomenon? Paul De Grauwe, Magdalena Polan, 2005). Uit de historiek van de herfinancieringrente blijkt trouwens dat de ECB de facto in haar rentebeleid sowieso toch al geen rekening meer houdt met de ontsporende geldgroei al evenmin trouwens als de Amerikaanse FED.
Virtuele alchemie maakt banken rijk en burgers arm
Dat de banksector maar al te graag die “hinderlijke” geldgroeinorm zou afschaffen is begrijpelijk. De virtuele alchemie van geldschepping waarbij ze papier tot goud omtoveren of ten minste tot reële koopkracht is voor hen immers een uitermate lucratieve bezigheid. Voor de productieve burger is het plaatje van een afschaffing van de groeinorm evenwel minder rooskleurig. Al de koopkracht die banken zich door het drukken van geld toe-eigenen, is immers koopkracht die geniepig is afgelengd van de burgers hun zuurverdiende koopkracht.
Als we al iets hardnekkig moeten verdedigen in ons huidig monetair stelsel zonder de minste gouddekking, is het wel die groeinorm. Ook al is de huidige ECB-norm met 4,5% ontegensprekelijk veel te hoog, het is de enige nog resterende rem op onbeperkte geldschepping en hyperinflatie. Het is onze enige garantie op een minimum aan monetaire stabiliteit.
Tot de gouddekking is hersteld kan alleen een gemiddeld geldgroeiritme dat het groeiritme van de reële economie benadert voor prijsstabiliteit zorgen. Een
geldhoeveelheid die sneller toeneemt dan de groei van de reële economie is per definitie inflatoir en brengt de economie in gevaar.
Nee, niet de geldgroeinorm, maar de inflatienorm is een conceptuele misvatting. Het nefaste gevolg van een (hoge) inflatienorm is namelijk dat het gemiddelde prijspeil nooit meer kan dalen, waardoor het zelfhelend effect van het prijsmechanisme is ontkracht, en prijsdalingen in tijden van economische teruggang de reële vraag niet meer kunnen aantrekken en zo de economie uit het slop halen. Prijzen kunnen ook niet meer dalen in tijden van uitzonderlijke productiviteitssprongen zoals we die nu meemaken.
Valsmunterij
Zowat vijftien jaar al genieten we van een uitzonderlijke periode van productiviteitswinsten dank zij de globalisering, liberalisering en privatisering die zowel handelsbarrières hebben neergehaald als massaproductie mogelijk gemaakt. Ook de sneltrein van technologische innovaties heeft sterk bijgedragen tot de verhoging van de productiviteit. Denken we maar aan de robotisering, internet, GPS, mobiele communicatie, digitalisering, nano en biotechnologie enz.
Aan deze uitzonderlijke economische en technologische vooruitgang is het te danken dat we voor veel goederen zoals elektrische en huishoudtoestellen, textielwaren en vakantiekiekjes veelal nog slechts de helft betalen van de prijs van 20 jaar terug, en zelfs nog slechts één tiende voor mobilofoons, vliegtuigreizen, computers en printers. Dat ondanks die massale prijsdalingen het gemiddeld prijspijl is blijven stijgen is juist is aan die inflatienorm te wijten. De inflatienorm verhindert immers dat de welvaartsgroei voortvloeiend uit de productiviteitswinst bij de consument terecht komt. Een inflatienorm van 2% komt in de praktijk neer op een geïnstitutionaliseerde confiscatie van de welvaartsgroei voortvloeiend uit de vooruitgang. Wanneer een centrale Bank een inflatiedoelstelling van 2% wil bereiken, zal ze haar intrestvoeten verlagen en krediet makkelijk maken tot de vraag naar leningen toeneemt.
Door geld uit te lenen dat nergens werd ontleend, komt zodoende koopkracht in omloop waartegenover in de reële economie geen productie van goederen of diensten staat. Ten gronde heeft zulke geldschepping net hetzelfde effect als valsmunterij want daarmee ontfutselt de banksector een fractie van de koopkracht van het geld in omloop. De overmatige geldschepping ontwaardt immers beetje bij beetje en bijna onvoelbaar voortdurend zuurverdiende koopkracht aan de productieve bevolking.
Vastgoedzeepbel
Juist omdat gigantische hoeveelheden geld in omloop zijn die geen evenredige hoeveelheid nieuwe goederen en diensten aantreffen in de reële economie, kan het excessieve geld maar besteed worden aan de bestaande voorraad consumptiegoederen of reeds bestaande investeringsobjecten. Dit brengt ons tot het tweede nefast gevolg van de buitensporige geldschepping, namelijk dat we net zoals in de VS regelrecht op een barstenklare vastgoedzeepbel afstevenen.
In tijden van inflatie aanziet het grote publiek vastgoed als de beste investering. Daardoor is de vraag naar vastgoed in het laatste decenium sterk toegenomen en zijn de Europese prijzen veel sneller gaan stijgen dan de salarissen, veelal met stijgingspercentages boven de 10% per jaar. Gemakkelijke krediet, inflatoire lage rente en verlengde terugbetalingperiode tot 40 jaar hebben de maandelijkse afbetalingen voor een eigendomswoning evenwel kunstmatig laag gehouden. Niet veel boven de huurprijs zelfs, zeker als onervaren nieuwkomers op de woningmarkt ook nog eens eeuwig verder stijgende vastgoedprijzen en eeuwigdurende lage rente in hun raming verdisconteren.
In een vicieuze cirkel hebben zo inflatie, gemakkelijke krediet en stijgende woningprijzen geresulteerd in het huidige exorbitant prijsniveau dat Europa vandaag kent. Naar koopkracht gemeten ligt het Europees prijspeil nu al tussen 30% en 50% in rurale gebieden boven het Amerikaanse prijspeil dat een jaar terug al de eerste barsten vertoonde.
Dit piramidespel waarbij onervaren en goedgelovige nieuwkomers op de huizenmarkt de hete aardappel van een veel te dure gezinswoning en veel te zware afbetalingslast toegeschoven krijgen is gedoemd vroeg of laat te imploderen. Nu al worden beide gezinspartners voor de aankoop van een gezinswoning veroordeeld tot een krenterig bestaan van dertig of veertig jaar schuld-dwang-arbeid, daar waar vorige generatie de echtelijke woning meestal nog met één enkel salaris kon bijeensparen. En dat ondanks gigantische productiviteitswinst in de bouwsector.
Dit is bijna uitsluitend te wijten aan de buitensporige geldgroei. Vroeg of laat moet ook de Europese vastgoedzeepbel barsten. Bij de minste groeivertraging of stijging van de werkeloosheid dreigt een domino-effect. Al bij geringe aarzeling zullen de laatste kopers, die op het hoogste niveau hebben gekocht en veelal tot de limiet van hun aflossingscapaciteit zijn gegaan in moeilijkheden komen. Veelal hebben op aanraden van hun bank voor het goedkoopste alternatief van een hypotheek met variabele rente gekozen. Zij zullen de eerste zijn in afbetalingslast geraken en mogelijks tot verkoop worden gedwongen in een negatief gestemde markt waar potentiële kopers liever verdere prijsdalingen afwachten.
Spaartekort, overconsumptie en waninvesteringen
Het meest nefaste gevolg van het lakse monetair beleid van de ECB is evenwel dat de inflatoir lage rente het sparen ontmoedigt. In de meeste Eurolanden is de netto reële rente na aftrek van kosten, spaarbelasting en reële inflatie al enkele jaren quasi nul of zelfs negatief. Als gevolg van de lage spaarvergoeding heeft de gezinsspaarquote in de geïndustrialiseerde wereld een historisch minimum van 5% bereikt. In 1992 was dit nog 12,3% (bron: OESO). Ten gronde betekent de huidige lage spaarquote dat we de kosten van de vergrijzing en de pensioenlasten volledig op onze kinderen afwentelen, en we hen met een ondraagbare belastingdruk opzadelen.
zie ook:
http://en.wikipedia.org/wiki/Consumer…
http://en.wikipedia.org/wiki/Producer…
http://en.wikipedia.org/wiki/Money_su…
http://en.wikipedia.org/wiki/Fraction…
Koop goud en zilver!
“Uit wetenschappelijk onderzoek” staat hierboven dat men de inflatie vrij nauwkeurig kan voorspellen naar aanleiding van de geldgroei M3 na 3 jaar, wat betekent dat voor de toekomst nu de M3 in september 2009 dit jaar 1.8 % is. Een NEGATIEVE inflatie, in 2012. Men was al bang dat de geldgroei negatief zou zijn, maar door ingrijpen van de ECB met QE is ie toch nog positief gebleven. Waar komt dan die z.g inflatie dan vandaan, vraag ik me af.